In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. M.M.F. Starmans, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante had een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van de aanschaf van een auto, welke aanvraag door verweerder was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de aanschaf van een auto niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk was, aangezien appellante in staat was om gebruik te maken van een taxi.
De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat voor het toekennen van een voorziening voor de aanschaf van een auto, er sprake moet zijn van een absolute verhindering om gebruik te maken van het openbaar vervoer of taxi's. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar psychische klachten, niet beperkt was in het gebruik van een taxi en dat zij ook in staat was om met iemand mee te rijden. Dit leidde tot de conclusie dat de voorwaarden voor toekenning van de gevraagde voorziening niet waren vervuld.
De Raad heeft ook overwogen dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd, onder andere op adviezen van geneeskundig adviseurs. De Raad heeft het standpunt van verweerder onderschreven dat er geen medische indicatie was voor het toekennen van de vergoeding voor de aanschaf van een auto. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van appellante ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag bevestigd.