ECLI:NL:CRVB:2017:3507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
16/6099 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1960 en als tweede generatie-oorlogsslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), een verzoek ingediend voor een vergoeding voor de aanschaf van een auto. Dit verzoek werd afgewezen door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, omdat de gevraagde voorziening niet medisch noodzakelijk of sociaal wenselijk zou zijn in verband met de psychische klachten van appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een bezwaarprocedure waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.C.M. van Berkel.

Tijdens de zitting op 31 augustus 2017 werd duidelijk dat appellante niet voldoet aan de strikte toekenningsvoorwaarden die zijn vastgesteld in de Wuv. De Raad hanteert het vereiste dat er sprake moet zijn van een absolute verhindering om van het openbaar vervoer gebruik te maken. Appellante heeft verklaard dat zij tegenwoordig in staat is om samen met haar partner van het openbaar vervoer gebruik te maken en regelmatig met haar partner meereist in de auto. Dit wijst erop dat er geen absolute verhindering is, wat een belangrijke voorwaarde is voor de toekenning van de gevraagde voorziening.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank standhoudt en dat het beroep van appellante ongegrond moet worden verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de bevindingen van de geneeskundig adviseur hebben gewogen en tot de conclusie zijn gekomen dat de afwijzing van de aanvraag terecht is.

Uitspraak

16/6099 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 augustus 2016, kenmerk BZ01963399 (betreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1960, is in 1994 als tweede generatie-oorlogsslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wuv. In dat verband is aanvaard dat zij psychische klachten heeft die in verband staan met de vervolgingsgevolgen van haar ouders.
1.2.
In november 2015 heeft appellante verzocht om toekenning van een vergoeding voor de aanschaf van een auto (inclusief rijkosten). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van
3 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, afgewezen op de grond dat de gevraagde voorziening in verband met de psychische klachten van appellante niet medisch noodzakelijk of medisch sociaal wenselijk is.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Voor het toekennen van een voorziening voor de aanschaf van een auto hanteert verweerder in het kader van artikel 20 van de Wuv het vereiste dat er sprake moet zijn van een absolute verhindering ten gevolge van causale aandoeningen om van het openbaar vervoer (trein, tram, bus en metro) en van de taxi gebruik te kunnen maken. Om in het kader van artikel 21 van de Wuv in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in die kosten geldt de eis dat de causale aandoeningen het gebruik van het openbaar vervoer bemoeilijken en daarnaast dat het gebruik van openbaar vervoer en taxi niet mogelijk is op grond van
niet-causale aandoeningen. Dit beleid is in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van de artikelen 20 en 21 van de Wuv en mag, gelet op het inmiddels algemeen gebruikelijke karakter van de hier gevraagde voorziening, strikt worden uitgelegd (uitspraak van 19 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:202).
2.2.
Wordt nooit gebruik gemaakt van een taxi, dan hanteert verweerder het uitgangspunt dat niet aan de vereisten voor toekenning van de voorziening is voldaan als de betrokkene in staat is om mee te rijden met een bekende. De Raad heeft dit uitgangspunt in eerdere rechtspraak aanvaard (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3852). Het bedoelde uitgangspunt past in een strikte uitleg van het beleid, zoals onder 2.1 bedoeld. Dat het niet met zoveel woorden in de beleidsregels van verweerder staat omschreven, maakt dan ook niet dat het niet door verweerder mag worden toegepast.
2.3.
In het kader van het bezwaar van appellante heeft een persoonlijk onderhoud plaatsgevonden met een geneeskundig adviseur van verweerder, de arts G.L.G. Kho. Appellante heeft toen verklaard dat zij denkt dat zij tegenwoordig in staat is om samen met haar partner van het openbaar vervoer gebruik te maken. Zij rijdt regelmatig met haar partner mee in de auto. Zij is ook in staat om mee te rijden met haar schoonzus en haar twee broers, maar zij wil hen daar liever niet meer mee belasten. De taxi heeft zij mogelijk ongeveer
25 jaar geleden voor het laatst gebruikt.
2.4.
Daarmee is niet voldaan aan de onder 2.1 omschreven en met hantering van het onder 2.2 bedoelde uitgangspunt strikt toegepaste toekenningsvoorwaarden. Dat wordt niet anders door de stelling van appellante dat zij tegenover de geneeskundig adviseur misschien wel een te rooskleurig beeld heeft geschetst van haar mogelijkheden om van het openbaar vervoer gebruik te maken. De geneeskundig adviseur heeft dit punt blijkens zijn verslag nauwkeurig uitgevraagd en gewogen. Niet valt in te zien dat verweerder niet van zijn bevindingen gebruik heeft mogen maken. Bovendien staat niet alleen het kennelijke ontbreken van een absolute verhindering om van het openbaar vervoer gebruik te maken, maar ook het in de auto kunnen meerijden met bekenden aan toekenning van een voorziening voor aanschaf van een auto in de weg.
2.5.
Het bestreden besluit houdt dus stand. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M. Kraefft en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) F. Dinleyici

HD