ECLI:NL:CRVB:2017:3544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
16/5325 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van voorzieningen op basis van psychische klachten van een tweede-generatie-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1948 en als tweede-generatie-oorlogsslachtoffer aangemerkt, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, genomen op 25 juli 2016, weigerde de aanvraag van appellante voor uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp en de aanschaf van een auto. De Raad heeft vastgesteld dat de psychische klachten van appellante niet medisch noodzakelijk zijn voor de gevraagde voorzieningen. De Raad heeft de eerder aanvaarde psychische klachten van appellante erkend, maar oordeelt dat de adipositas niet in overwegende mate in verband staat met de vervolgingsgevolgen van haar ouders. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder een medisch rapport, overwogen maar komt tot de conclusie dat de aanvraag niet voldoet aan de vereisten voor toekenning van de voorzieningen. De Raad heeft de afwijzing van de aanvraag door verweerder bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 12 oktober 2017.

Uitspraak

16/5325 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 juli 2016, kenmerk BZ01921377 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017. Daar is namens appellante mr. Van Berkel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1948 is als zogenoemd tweede-generatie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde in de zin van de Wuv gelijkgesteld. In dat verband is aanvaard dat zij psychische klachten heeft die in overwegende mate verband houden met de vervolgingsgevolgen van haar ouders. Aan appellante zijn op grond van de Wuv verschillende voorzieningen toegekend zoals een vergoeding voor het onderhouden van sociale contacten en een vergoeding voor een dagdeel huishoudelijke hulp per week.
1.2.
In juni 2015 heeft appellante onder meer verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar twee dagdelen per week en om toekenning van een vergoeding voor de aanschaf van een auto.
1.3.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 8 oktober 2015 en na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat deze voorzieningen in verband met de psychische klachten van appellante niet medisch noodzakelijk zijn. Verweerder heeft daarbij de bij appellante gediagnosticeerde eetstoornis aanvaard als onderdeel van de eerder aanvaarde psychische klachten. Niet is aanvaard dat de adipositas in overwegende mate in verband staat met de vervolgingsgevolgen van de ouders van appellante.
2. Appellante stelt in beroep dat ten onrechte haar adipositas niet in overwegende mate in causaal verband met de door de vervolgingsgevolgen van haar ouders aanwezige psychische klachten is aanvaard. De gevraagde voorzieningen zijn naar de mening van appellante ten onrechte afgewezen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar het overgelegde medisch rapport van de arts G.J. Laatsch.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De stelling van appellante dat ten onrechte niet aanvaard is dat haar adipositas in overwegende mate aan de vervolgingsgevolgen van de ouders van appellante kan worden toegeschreven, behoeft hier geen bespreking. De aanvraag van de voorzieningen is immers niet gebaseerd op beperkingen als gevolg van de adipositas sec. Appellante heeft, naast de aanvaarde psychische klachten, aan de aanvraag lichamelijke beperkingen ten grondslag gelegd die hun oorzaak vinden in de lichamelijke klachten als gevolg van de adipositas, zoals de knieklachten. Dit zijn afgeleide klachten. Zoals onweersproken blijkt uit de medische advisering geldt voor dergelijke afgeleide lichamelijke klachten dat deze in een te ver verwijderd verband staan met de vervolgingsgevolgen van de ouders van appellante om een verband in overwegende mate te kunnen aanvaarden. Er ontbreekt in dit geval dan ook enig belang bij een causaliteitsbeoordeling van de adipositas van appellante.
3.2.
Dit brengt mee dat uitsluitend beoordeeld moet worden of de psychische klachten van appellante de aanschaf van een auto en uitbreiding van de huishoudelijk hulp medisch noodzakelijk of medisch sociaal wenselijk maken.
Aanschaf auto
3.3.1.
Voor het toekennen van een voorziening voor de aanschaf van een auto hanteert verweerder in het kader van de artikelen 20 en 21 van de Wuv het vereiste dat sprake moet zijn van een absolute verhindering om van het openbaar vervoer (trein, tram, bus en metro) en van een taxi gebruik te maken. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is dit beleid in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van die artikelen en mag dit, gelet op het inmiddels algemeen gebruikelijke karakter van de voorziening, strikt worden uitgelegd (uitspraak van 19 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:202).
3.3.2.
Wordt nooit gebruik gemaakt van een taxi, dan hanteert verweerder het uitgangspunt dat niet aan de vereisten voor toekenning van de voorziening is voldaan als de betrokkene in staat is om mee te rijden met een bekende. De Raad heeft dit uitgangspunt in eerdere rechtspraak aanvaard (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3852). Het bedoelde uitgangspunt past in een strikte uitleg van het beleid, zoals onder 3.3.1 bedoeld. Dat het niet met zoveel woorden in de beleidsregels van verweerder staat omschreven, maakt dan ook niet dat het niet door verweerder mag worden toegepast.
3.3.3.
Niet in geschil is dat appellante vanwege haar causale psychische klachten niet met het openbaar vervoer kan reizen. Naar aanleiding van de aanvraag heeft een persoonlijk onderhoud plaatsgevonden met een geneeskundig adviseur van verweerder, de arts
R.J. Roelofs. Uit het verslag van dat onderhoud komt naar voren dat appellante, die zelf geen rijbewijs heeft, met haar man meerijdt of als hij niet beschikbaar is met één van haar dochters.
3.3.4.
Daarmee is niet voldaan aan de onder 3.3.1 omschreven en met hantering van het uitgangspunt, bedoeld onder 3.3.2, strikt toegepaste toekenningsvoorwaarden.
Uitbreiding huishoudelijk hulp
3.4.1.
Volgens het beleid van verweerder kunnen bij uitsluitend causale psychische klachten twee dagdelen huishoudelijke hulp worden toegekend indien er sprake is van (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. Dit beleid is in vaste rechtspraak niet onredelijk geacht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8347).
3.4.2.
Van (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag ten aanzien van het huishouden als gevolg van de psychische klachten is blijkens de voorhanden zijnde gegevens bij appellante geen sprake. Van de kant van appellante wordt niet betwist dat bij haar geen sprake is van (zelf)verwaarlozing. Verder blijkt uit het verslag van het onderhoud dat Roelofs met appellante heeft gehad dat de woning er keurig verzorgd uitzag. Dat dit naar zeggen van appellante hoofdzakelijk komt door de goede zorgen van haar man, beide dochters en een nichtje die de woning schoonmaken en dit door de week bijhouden, maakt nog niet dat van chaotisch gedrag kan worden gesproken. Uit het verslag van het onderhoud van Roelofs komt naar voren dat hiervan in het geheel geen sprake was.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M. Kraefft en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) F. Dinleyici

HD