In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de herziening van een AOW-pensioen. De eiser had in 2013 een aanvraag ingediend voor AOW, waarbij hij aangaf samen te wonen met zijn partner en haar meerderjarige zoon. In 2014 werd hem een AOW-pensioen toegekend op basis van de norm voor alleenstaanden, omdat de Svb oordeelde dat er sprake was van een meerpersoonshuishouden. Eiser heeft in 2020 verzocht om herziening van dit besluit, maar de Svb weigerde dit, stellende dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden.
De rechtbank heeft de zaak op 6 april 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde alsook een vertegenwoordiger van de Svb aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de Svb op goede gronden had geweigerd het besluit van 5 maart 2014 te herzien. Eiser had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de herziening konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, maar van een meerpersoonshuishouden, en dat het besluit van 5 maart 2014 niet onmiskenbaar onjuist was.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het besluit van de Svb bevestigd. Eiser had ook geen recht op een toeslag op basis van de AOW, omdat de mogelijkheid daartoe inmiddels was vervallen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.