ECLI:NL:CRVB:2020:318
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet zonder dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 14 januari 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland heeft de bijstand van appellante per 6 oktober 2015 ingetrokken, omdat zij geen controleerbare gegevens over haar verblijfplaats heeft overgelegd, wat leidde tot een schending van de inlichtingenverplichting. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening aangevraagd, die door de voorzieningenrechter is toegewezen, maar uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak bevestigd dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. Appellante heeft aangevoerd dat de terugvordering onaanvaardbare financiële gevolgen voor haar heeft, maar de Raad oordeelt dat de financiële gevolgen pas daadwerkelijk aan de orde zijn als tot invordering wordt overgegaan. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante de bescherming kan inroepen van de regels over de beslagvrije voet. De rechtbank heeft de argumenten van appellante gemotiveerd weerlegd en de Raad heeft deze overwegingen overgenomen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.