ECLI:NL:CRVB:2019:380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gebrek aan controleerbare verblijfplaats en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellante. Appellante had geen controleerbare gegevens over haar feitelijke verblijfplaats verstrekt, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad erkent dat de situatie van appellante, die lijdt aan hyperacusis, bijzonder is, maar benadrukt dat dit niet betekent dat de inlichtingenverplichting kan worden genegeerd. Appellante had in 2012 hyperacusis vastgesteld gekregen en was in 2013 opgenomen in een GGZ-instelling. Na haar ontslag huurde zij een kamer bij een vriendin, maar na verloop van tijd heeft zij haar huur opgezegd en verbleef zij in een omgebouwde bedrijfsauto. Het college van burgemeester en wethouders heeft haar bijstand ingetrokken omdat zij geen controleerbare verblijfplaats kon aantonen. Appellante heeft meerdere keren verzocht om bijstand, maar het college heeft haar verzoeken afgewezen op basis van de schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat appellante niet in staat is geweest om de benodigde gegevens te verstrekken, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van de intrekking van de bijstand af te zien, en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was in deze situatie.