ECLI:NL:CRVB:2020:3130
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- J.P.M. Zeijen
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een WIA-uitkering. Appellant, die als grondwerker/straatmaker heeft gewerkt, heeft zich ziek gemeld met rug- en psychische klachten. Na een aanvraag op grond van de Wet WIA heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 25 augustus 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft het de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een hoorzitting en een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat de medische grondslag van het Uwv juist is en dat de FML van 28 februari 2018 een correct beeld geeft van de belastbaarheid van appellant. De Raad concludeert dat de door appellant ingediende expertise onvoldoende aanknopingspunten biedt om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Tevens wordt vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld over de kosten van bezwaar, aangezien een schriftelijke reactie op een voorgenomen wijziging van een besluit geen proceshandeling is die voor vergoeding in aanmerking komt. De Raad bevestigt dat appellant in staat is om arbeid te verrichten die aansluit bij zijn medische belastbaarheid, zoals vastgesteld in de FML.