ECLI:NL:CRVB:2014:4018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
13-4178 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering en beoordeling van psychische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de intrekking van de WIA-uitkering van appellante, die stelt dat haar medische situatie niet is verbeterd en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische beperkingen en medicatiegebruik. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 17 februari 2012, heeft geconcludeerd dat appellante met ingang van 18 april 2012 niet langer recht had op een WGA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar situatie niet juist is beoordeeld en dat er extra beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moeten worden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat appellante haar standpunt onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.

De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de herbeoordeling in 2010 en de medische rapporten van een psycholoog en huisarts, beoordeeld. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de psychische situatie van appellante en dat de door het Uwv aangenomen belastbaarheid niet in strijd is met de medische gegevens. De Raad bevestigt dat de FML adequaat is opgesteld en dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante meer beperkingen heeft dan door het Uwv zijn aangenomen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/4178 WIA
Datum uitspraak: 1 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
27 juni 2013, 12/966 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2014. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. U. Ugur, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 22 mei 2009 100% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 7 december 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat deze WGA-uitkering vanaf 16 mei 2010 bestaat uit een loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Bij besluit van 17 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat het recht op
WGA-uitkering voor appellante met ingang van 18 april 2012 eindigt, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder is dan 35%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 31 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante verwijst in hoger beroep naar de in beroep aangevoerde gronden. Appellante voert aan dat haar medische situatie in de loop der tijd niet is verbeterd, waarbij zij wijst op de herbeoordeling die in 2010 heeft plaatsgevonden. Die herbeoordeling was geen aanleiding om appellante voor minder dan 35% arbeidsongeschikt te verklaren. Verder dient volgens appellante vanwege stemmings- en depressieve klachten een beperking opgenomen te worden en kan, doordat appellante vanwege depressieve uitingen anderen in verwarring kan brengen, van een willekeurige werkgever in redelijkheid niet verlangd worden appellante in arbeid te werk te stellen. Verder voert appellante aan dat, gelet op haar medicatiegebruik, niet alleen bij het werken met gevaarlijke machines reactie- en concentratievermindering zich kan voordoen, maar bij elke risicovolle activiteit. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van 14 november 2013 van een Turkse psycholoog overgelegd, alsmede een huisartsenjournaal van 21 februari 2014. Voorts wijst appellante erop dat het standpunt van het Uwv dat in de functie van productiemedewerker industrie het gevaar op brandwonden door de punt van een soldeerbout minimaal is, niet is onderbouwd door een rapport van een arbeidsdeskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante haar standpunt dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv zijn aangenomen, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de verzekeringsarts op 16 augustus 2010 weliswaar een onderzoek heeft verricht naar de belastbaarheid van appellante, maar dat dat onderzoek enkel heeft geleid tot een verzoek om informatie bij de behandelde sector, waarna pas bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, een oordeel over de belastbaarheid van appellante is gegeven.
4.2.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 augustus 2012 blijkt dat rekening is gehouden met de depressieve stoornis van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit rapport overwogen dat de psychische situatie van appellante onveranderd is. Dit impliceert volgens deze verzekeringsarts dat de door psychiater Timmermans genoemde beperkingen ten aanzien van het verdelen van de aandacht, ten aanzien van productiepieken en deadlines, alsmede ten aanzien van een hoog handelingstempo ook gelden per de datum die in deze zaak in geding is, namelijk 18 april 2012. Hiervan uitgaande heeft de verzekeringsarts - naast de beperkingen op de onderdelen 1.9.7, aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, en 1.9.8, aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is - een beperking opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 augustus 2012 op item 2.2, verdelen van de aandacht. De ter zitting aangevoerde grond dat appellante ook vanwege het vasthouden van de aandacht, onderdeel 2.1 van de FML, ongeschikt is bevonden voor haar maatgevende arbeid vindt geen bevestiging in de stukken.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 augustus 2014 voldoende gemotiveerd dat de in hoger beroep overgelegde brief van 14 november 2013 van een Turkse psycholoog niet leidt tot het aannemen van extra beperkingen in de FML. Het door appellante in hoger beroep overgelegde huisartsenjournaal van 21 februari 2014 is evenmin reden voor een ander oordeel, nu in dit journaal gegevens worden vermeld waarmee in de beoordeling reeds rekening is gehouden. De in hoger beroep aangevoerde grond dat vanwege stemmingsklachten en depressieve klachten ook een beperking opgenomen dient te worden ten aanzien van het uiten van eigen gevoelens (item 2.7) en het hanteren van andermans problemen (item 2.6) slaagt derhalve niet. Dat appellante vanwege depressieve uitingen anderen in verwarring kan brengen en dat om die reden ter zake een beperking in de FML opgenomen zou moeten worden, heeft appellante evenmin onderbouwd. Reeds op grond daarvan treft de grond dat van een werkgever in redelijkheid niet verlangd kan worden appellante in arbeid te werk te stellen geen doel.
4.4.
Met betrekking tot het medicatiegebruik van appellante heeft de gemachtigde van het Uwv, op basis van overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ter zitting een voldoende overtuigende toelichting gegeven. Gelet op de beperking in de FML op onderdeel 1.9.9, aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico (met toelichting: ‘niet op hoogte noch gevaarlijke machines’) is het reactievermogen van appellante ten gevolge van het medicatiegebruik niet zodanig beperkt dat zij niet in staat is om functies te vervullen waarbij gewerkt wordt met beveiligde machines. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 augustus 2012 afdoende is gemotiveerd op grond waarvan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum en dat uit de functiebeschrijvingen van de voor appellante geselecteerde functies blijkt dat geen sprake is van gevaarlijke, niet beveiligde machines.
4.5.
De beroepsgrond dat een arbeidskundige onderbouwing van het standpunt van het Uwv dat in de functie van productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) het gevaar op brandwonden door de punt van een soldeerbout minimaal is, ontbreekt, treft evenmin doel. In het rapport van 31 augustus 2012 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de signalering ten aanzien van persoonlijk risico gelet op het (geringe) risico op brandwonden door het werken met een soldeerbout niet bezwaarlijk is voor appellante. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 16 februari 2012 de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies, waaronder de functie van productiemedewerker industrie, besproken met de verzekeringsarts. Voorts heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 31 oktober 2013 voldoende overtuigend toegelicht dat ook in de functie van productiemedewerker puntlassen (Sbc-code 111171) ten aanzien van persoonlijk risico geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante.
4.6.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen aanleiding.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) B. Rikhof

QH