In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij haar Wajong-uitkering werd verlaagd. Appellante ontving sinds 2003 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2017 concludeerde het Uwv dat appellante arbeidsvermogen had, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering per 1 januari 2018. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante op medische gronden niet over arbeidsvermogen beschikte op de relevante datum. De Raad heeft vastgesteld dat er een compleet beeld van de medische situatie van appellante is ontstaan, waaruit blijkt dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor arbeidsparticipatie. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, en herstelt de Wajong-uitkering van appellante naar 75% van de grondslag per 1 januari 2018. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellante en het griffierecht.