Uitspraak
19.4124 PW
24 september 2019, 19/260 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 11 december 2013 bijstand ontving, had een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens een onrechtmatig besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, dat de kostendelersnorm had toegepast. Dit besluit leidde tot een nabetaling van € 4.992,78, maar de appellant eiste daarnaast € 4.560,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. Het college had slechts een schadevergoeding van € 374,42 in de vorm van wettelijke rente toegekend, wat de appellant niet voldoende vond.
De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de wettelijke rente die was toegekend over de nabetaalde bijstand voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en stelde dat de appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij recht had op immateriële schadevergoeding. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunten en voerde aan dat de wettelijke rente niet voldoende was en dat bijstand vergelijkbaar was met loon, waarvoor andere regels golden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet in zijn gelijk werd gesteld. De Raad stelde vast dat de appellant zijn argumenten niet kon onderbouwen en dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, waardoor de vergelijkingen die hij maakte niet opgingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.