In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Appellant ontving sinds 11 december 2013 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam had de bijstand van appellant verlaagd op basis van de kostendelersnorm, omdat appellant samenwoonde met een andere persoon. Appellant betwistte deze verlaging en stelde dat er sprake was van een commerciële huurprijs, waardoor de kostendelersnorm niet van toepassing zou zijn.
De Raad heeft vastgesteld dat het college bij de beoordeling van de commerciële huurprijs ten onrechte is uitgegaan van een verkeerde kameroppervlakte. Appellant had een kamer van 26 m2, terwijl het college uitging van 30 m2. Dit leidde tot de conclusie dat de huurprijs van appellant, die € 277,- per maand bedroeg, wel degelijk als commercieel kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de uitzonderingsbepaling van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder c, van de PW van toepassing was, en dat het college ten onrechte had beslist dat de kostendelersnorm voor appellant van toepassing was.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van appellant werd gegrond verklaard en het besluit van het college werd herroepen. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 3.006,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte vaststelling van de huurprijs en de oppervlakte bij de toepassing van de kostendelersnorm.