ECLI:NL:CRVB:2019:2048
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens niet tijdig beslissen op bijstandsaanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellanten, een echtpaar, hadden op 17 juni 2015 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW). Na een lange periode van wachten, hebben zij op 20 juni 2016 alsnog bijstand toegekend gekregen, maar hun verzoek om immateriële schadevergoeding wegens de vertraging werd afgewezen door het college. Appellanten stelden dat de trage besluitvorming hen immateriële schade had berokkend, waaronder psychische schade door angst en frustratie.
De Raad overwoog dat voor vergoeding van immateriële schade vereist is dat er een causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en het onrechtmatig besluit. De Raad concludeerde dat de vertraging in de besluitvorming niet als een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van appellanten kan worden aangemerkt. Bovendien werd vastgesteld dat de psychische klachten van appellant niet direct te relateren waren aan de vertraging in de besluitvorming, maar eerder aan andere persoonlijke omstandigheden zoals een faillissement en schulden.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 juni 2019.