ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3894
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- Rechtspraak.nl
Weigering van vergoeding wegens te late betaling op grond van artikel 7:625 BW in relatie tot uitkeringsverhouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een verzoek om vergoeding wegens een te late betaling op grond van artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De appellant, die een uitkering ontving van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), had in bezwaar verzocht om een vergoeding voor de vertraging in de betaling van zijn uitkering. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat artikel 7:625 BW enkel van toepassing is op arbeidsovereenkomsten en dat er in dit geval geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de appellant en het Uwv.
De rechtbank Almelo had eerder de bestreden besluiten van het Uwv bevestigd en het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De Raad heeft in hoger beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad stelde vast dat de appellant geen recht had op de vergoeding die hij eiste, omdat de uitkeringsverhouding niet gelijkgesteld kan worden aan een arbeidsverhouding. De Raad benadrukte dat de wettelijke bepalingen van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW) van toepassing zijn, maar dat deze niet de basis vormen voor de gevraagde vergoeding op grond van artikel 7:625 BW.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om vergoeding door het Uwv op goede gronden was gebaseerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, waarbij M.A. Hoogeveen als rechter en I. Mos als griffier aanwezig waren.