ECLI:NL:CRVB:2020:307
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhuizing na huwelijk en de gevolgen voor WW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de werkloosheidsuitkering van appellante, die haar dienstverband had beëindigd om te verhuizen naar de woonplaats van haar aanstaande echtgenoot. Appellante had sinds 25 mei 2010 gewerkt bij een tandartspraktijk en had op 28 september 2017 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, na haar ontslag. Het Uwv had vastgesteld dat appellante verwijtbaar werkloos was geworden, omdat zij haar ontslag had genomen op basis van persoonlijke voorkeur en niet had aangetoond dat zij had geprobeerd werk te vinden in de buurt van haar nieuwe woonplaats. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij had geprobeerd haar werkloosheid te voorkomen en dat de reistijd tussen haar nieuwe woonplaats en haar werkplek niet zodanig was dat het redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd om haar dienstverband voort te zetten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat appellante niet in overwegende mate kon worden vrijgesteld van de verplichting om haar werk te behouden. De Raad benadrukte dat de wens om te verhuizen na een huwelijk niet automatisch leidt tot een recht op een WW-uitkering, vooral niet als de werknemer zelf de keuze heeft gemaakt om het dienstverband te beëindigen zonder uitzicht op een nieuwe baan.