Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 oktober 2020 de indruk heeft gewekt dat het onderzoek over de vraag of sprake is geweest van buitensporige werkomstandighedenal gesloten zou zijn voordat de zitting had plaatsgevonden en dat de inhoudelijke, met stukken onderbouwde argumenten die door verzoeker zijn aangevoerd na de eerste zitting op 11 juli 2019 alsmede de mondelinge toelichting daarop tijdens de zitting van 1 oktober 2020, er niet meer toe zouden doen en niet in de oordeelsvorming zouden worden meegewogen. Volgens verzoeker is deze indruk gewekt omdat de voorzitter het niet nodig achtte dat appellante inhoudelijk zou reageren op de stellingen van verzoeker, onder verwijzing naar haar stelling eerder op de zitting dat het onderzoek over de vraag of sprake is geweest van buitensporige werkomstandigheden reeds voor de zitting op 1 oktober 2020 gesloten was. Hierdoor is volgens verzoeker bij hem een objectief gerechtvaardigde vrees gewekt voor vooringenomenheid van de voorzitter.