Uitspraak
18.1424 BBZ
5 februari 2018, 17/2668 (aangevallen uitspraak)
mr. R.W.J. Soetekouw. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Matheelsen en D. Pol.
OVERWEGINGEN
Bbz-bijstand met ingang van 1 oktober 2016. Het college heeft daarop het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) gevraagd een bedrijfseconomisch onderzoek in te stellen naar het bedrijf van appellante en te adviseren over de aanvraag.
1 oktober 2016 tot en met 15 maart 2017.
18 maanden waarin algemene bijstand wordt verleend in veel gevallen te kort is. Daarom wordt voorgesteld om de periode te verlengen tot 36 maanden. Hiermee wordt tevens aangesloten op de maximale periode dat algemene bijstand kan worden verstrekt aan een zelfstandige die reeds gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is. Tevens wordt het wenselijk geacht dat deze periode van 36 maanden door burgemeester en wethouders kan worden verlengd voor personen die slechts beperkt beschikbaar zijn om redenen van medische of sociale aard. Deze personen kunnen onder de bestaande regeling niet starten met behulp van het Bbz omdat zij – doordat zij zich niet fulltime kunnen inzetten – niet kunnen voldoen aan de eis dat zo snel mogelijk moet kunnen worden voorzien in een toereikend inkomen. Om ook deze personen een kans te geven een bedrijf of zelfstandig beroep te starten wordt voorgesteld om de hiervoor beschreven mogelijkheid voor burgemeester en wethouders aan het tweede lid toe te voegen. Overigens blijft voorop staan dat het bedrijf of beroep levensvatbaar dient te zijn. Dit houdt in dat als de starter volledig beschikbaar zou zijn, verwacht mag worden dat een toereikend inkomen wordt behaald.”.
– zoals ook ter zitting erkend door het college – de ziekte van appellante niet op een kenbare wijze betrokken. Meer in het bijzonder blijkt uit het advies van het IMK niet of appellante bij volledige beschikbaarheid wel een toereikend inkomen zou kunnen behalen met haar bedrijf. Voor zover het IMK met zijn advies heeft bedoeld te concluderen dat appellante de taakstellende begroting ook niet zal halen wanneer de bedrijfsresultaten niet zouden worden beïnvloed door haar ziekte en de daarmee samenhangende beperkte inzet, ontbreekt daarvoor een onderbouwing.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 12 september 2017;
- draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat beroep tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.127,40;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van I.A. Siskina als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2020.