ECLI:NL:CRVB:2020:2743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die als mobiel surveillant werkte, was sinds 3 mei 2013 arbeidsongeschikt en had een WIA-uitkering aangevraagd. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 27 september 2017. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat zijn medische beperkingen niet correct waren vastgesteld.
De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellant. In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, en voerde hij aan dat zijn psychische problematiek blijvend was. De werkgeefster voerde in incidenteel hoger beroep aan dat de datum in geding onjuist was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was geweest. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verwierp zowel het hoger beroep van appellant als het incidenteel hoger beroep van de werkgeefster. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek in het kader van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van WIA-uitkeringen.