ECLI:NL:CRVB:2007:BB5717
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 augustus 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in een besluit van 13 juli 2004 geweigerd om appellante met ingang van 10 oktober 2003 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zij volgens het Uwv voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende medische onderbouwing was voor de stelling van appellante dat zij verdergaand beperkt was dan door de verzekeringsarts was vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar nek- en rugklachten, evenals haar psychische klachten, zijn onderschat. Tevens betwist zij de geschiktheid van de haar voorgehouden functies. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn om de medische onderzoeken van het Uwv niet zorgvuldig te achten. De Raad heeft geoordeeld dat de beschikbare medische gegevens geen steun bieden voor de opvatting van appellante dat haar beperkingen onvoldoende zijn erkend.
De Raad heeft ook benadrukt dat de zorgtaak in het gezin geen object van de WAO is en daarom niet meegewogen kan worden in de schatting. De bezwaararbeidsdeskundige heeft bij het selecteren van functies alle relevante beperkingen van appellante in ogenschouw genomen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas, in tegenwoordigheid van griffier J.W. Engelhart, op 16 oktober 2007.