In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WIA- en ZW-uitkeringen van betrokkene. Betrokkene, die als productiemedewerker werkte, had zich op 14 juni 2011 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat betrokkene geen recht had op een WIA-uitkering en dat zijn WGA-uitkering eindigde. Betrokkene was het niet eens met deze besluiten en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag had in eerdere uitspraken de besluiten van het Uwv deels vernietigd, maar het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraken. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe feiten waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank over de WIA-uitkering, maar vernietigde de uitspraak over de WGA-uitkering, omdat de datum in geding onjuist was vastgesteld. De Raad stelde de juiste datum in geding vast op 30 maart 2015 en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van betrokkene.