Uitspraak
17 6188 WAO
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 februari 2003, waarbij appellant een WAO-uitkering is toegekend. Appellant heeft in 2016 verzocht om herziening van dit besluit, omdat hij meent dat er nieuwe feiten zijn die zijn aanvraag ondersteunen. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die de herziening van het besluit rechtvaardigen. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de medische stukken die door appellant zijn ingediend. De Raad oordeelt dat de door appellant ingediende medische informatie niet voldoende is om aan te tonen dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die de afwijzing van het verzoek onredelijk maken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.