ECLI:NL:CRVB:2020:2671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
18/3856 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering aan betrokkene, geboren in 1959. Betrokkene had in 2014 een aanvraag ingediend voor ondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong), welke door het Uwv werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat hij in 1977 arbeidsongeschikt was. Betrokkene heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. In 2016 diende hij opnieuw een aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen wegens onvoldoende objectieve medische gegevens. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt en een rapport van psychiater H.D.B. Vermeulen overgelegd, waarin werd gesteld dat hij lijdt aan een autismespectrumstoornis (ASS) en andere psychische aandoeningen. Het Uwv handhaafde echter zijn standpunt dat er geen geobjectiveerde medische informatie beschikbaar was over de periode van betrokkene's zeventiende en achttiende levensjaar.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat er onvoldoende objectieve medische gegevens waren om de beperkingen van betrokkene vast te stellen. De Raad volgde het standpunt van het Uwv en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waarbij de eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien de beschikbare medische gegevens niet voldoende waren om de arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de relevante periode vast te stellen.

Uitspraak

18.3856 WAJONG, 18/3903 WAJONG

Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2018, 17/3743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv en betrokkene hebben hoger beroep ingesteld.
Betrokkene en het Uwv hebben verweerschriften ingediend.
Het Uwv heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gevoegd plaatsgevonden op 16 september 2020. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. T.A. Vetter en zijn begeleidster [X]. Het Uwv is vertegenwoordigd door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, geboren [in] 1959, heeft op 27 maart 2014 een aanvraag om
ondersteuning bij werk en inkomen op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Na een medisch onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 13 juni 2014 deze aanvraag afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat betrokkene [in] 1977 (achttiende verjaardag) arbeidsongeschikt is geweest. Betrokkene heeft tegen dit besluit geen bezwaar ingediend.
1.2.
Op 23 december 2014 heeft betrokkene opnieuw een Wajong-aanvraag ingediend.
De verzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie vastgesteld dat bij de aanvraag geen nieuwe medische feiten en omstandigheden zijn gesteld. Bij besluit van 10 februari 2015 heeft het Uwv onder verwijzing naar het besluit van 13 juni 2014 de aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe informatie bij de aanvraag is verstrekt. Betrokkene heeft ook tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 17 oktober 2016 heeft betrokkene een Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen
ingediend. Bij besluit van 7 december 2016 heeft het Uwv geweigerd betrokkene in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering, omdat nog steeds onvoldoende objectieve gegevens beschikbaar zijn om het functioneren en de belastbaarheid van betrokkene op zijn achttiende verjaardag vast te stellen. Het besluit berust op een rapport van de verzekeringsarts.
1.4.
Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht op grond van de zogeheten duuraanspraakjurisprudentie (uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1) ook zijn aanspraken naar de toekomst toe te beoordelen.
1.5.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts. Er is geen medische informatie overgelegd die inzicht geeft in de aard en ernst van de feitelijke medische toestand van betrokkene op zijn zeventiende en achttiende jaar. De stelling van betrokkene dat de in 2017 aanwezige arbeidsbeperkingen nagenoeg dezelfde zijn als in 1977 is gebaseerd op aannames en niet op feitelijke medisch geobjectiveerde gegevens. De aard en de ernst van de psychiatrische toestand van betrokkene op het zeventiende en achttiende jaar is door een gebrek aan objectieve medische informatie niet bekend. De beschikbare medische gegevens zien op de huidige medische situatie en geven geen aanknopingspunten voor het vaststellen van beperkingen op de zeventiende en achttiende verjaardag en voor de aanname dat er destijds sprake was van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren.
1.6.
Bij besluit van 16 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 april 2017, het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 7 december 2016 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij gewezen op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Betrokkene heeft geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd. Er is geen sprake van een deugdelijke en toereikende motivering van de aanvraag die maakt dat het Uwv met het oog op de duuraanspraakjurisprudentie moet onderzoeken of en in hoeverre de eerdere besluiten onjuist waren.
2.1.
In beroep heeft betrokkene aangevoerd dat het bestreden besluit een deugdelijke medische grondslag ontbeert. Hij heeft daartoe een rapport overgelegd van 30 januari 2018 van psychiater H.D.B. Vermeulen. De psychiater heeft geconcludeerd dat betrokkene vanaf zeer jeugdige leeftijd lijdt aan een autismespectrumstoornis (ASS) en een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis en dat betrokkene daarnaast een persisterende depressieve stoornis, een angststoornis en een stoornis in alcoholgebruik in remissie heeft. Betrokkene heeft vanaf zijn vroege jeugd op alle levensgebieden gedisfunctioneerd. De optie dat betrokkene vanaf zijn zeventiende aan een productieproces had kunnen deelnemen en regulier werk had kunnen verrichten is illusoir.
2.2.
Het Uwv heeft het standpunt gehandhaafd dat geobjectiveerde en verifieerbare medische informatie over de periode rond het zeventiende en achttiende levensjaar van betrokkene ontbreekt. Ook het rapport van psychiater Vermeulen bevat onvoldoende objectieve medische gegevens over de situatie in de periode van belang. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van 30 april 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de mening van de psychiater gebaseerd op aannames en op de door betrokkene, zijn zus en huidige coach gegeven informatie en niet op geobjectiveerde medische gegevens.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover de Wajong‑uitkering voor de toekomst is afgewezen en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Voor zover het gaat om toekenning van een Wajong-uitkering voor de toekomst heeft betrokkene met het rapport van de psychiater een begin van bewijs geleverd en daarmee aan zijn bewijslast voldaan dat er op zijn zeventiende en ook nadien sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van het toepasselijke beoordelingskader, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Ook zonder objectief medisch bewijs uit die tijd lag het daarom op de weg van het Uwv om nader te motiveren waarom – ondanks de nu gestelde diagnoses en in tegenstelling tot het deskundig oordeel van de psychiater – de beperkingen op het zeventiende en achttiende levensjaar van betrokkene niet meer zijn vast te stellen. De psychiater gaat er van uit dat betrokkene destijds niet in staat kan zijn geweest te werken. Het Uwv gaat er kennelijk van uit dat betrokkene dat destijds mogelijk wel kon. Dit standpunt is volgens de rechtbank met de nu gegeven motivering niet te volgen.
3.
Partijen hebben zich – ieder voor een ander deel – tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 september 2020 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting zal de Raad zich uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting beperken tot de vraag of het Uwv in het rapport van psychiater Vermeulen van 30 januari 2018 aanleiding had moeten zien om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 13 juni 2014.
4.2.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 30 april 2018 en 3 september 2020 genoegzaam gemotiveerd dat er ook met het rapport van psychiater Vermeulen van 30 januari 2018 onvoldoende objectieve medische gegevens voorhanden zijn om de voor betrokkene geldende beperkingen – en daarmee zijn arbeidsongeschiktheid in de zin van de AAW – [in] 1977 (achttiende verjaardag) te kunnen vaststellen. De conclusie van Vermeulen dat betrokkene, in het bijzonder door de aanwezige ASS, vanaf zeer vroege jeugd disfunctioneerde op alle levensterreinen is alleen gebaseerd op de verklaring van betrokkene zelf, de verklaring van zijn zus en een verklaring van zijn coach van IQ coaches die hem op dat moment pas twee jaar begeleidde. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat hiermee de ernst van de bij betrokkene op het achttiende jaar aanwezige medisch objectiveerbare stoornissen of afwijkingen onvoldoende kan worden vastgesteld. Uit de enkele diagnose ASS kan evenmin worden opgemaakt in welke mate voor betrokkene destijds beperkingen golden. De verzekeringsarts heeft in dit verband terecht gewezen op de multidisciplinaire richtlijn ‘diagnostiek en behandeling van ASS’ waaruit blijkt dat de aard en de ernst van de problemen van mensen met een ASS-diagnose kan veranderen tijdens de levensloop en dit afhankelijk is van een grote hoeveelheid factoren. De door betrokkene ter zitting gemaakte vergelijking met de uitspraak van de Raad van 11 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3980) gaat niet op omdat in dat geval, anders dan hier, de verzekeringsarts op basis van de aanwezige medische gegevens wel beperkingen kon vast stellen rond het achttiende levensjaar en een door de Raad ingeschakelde onafhankelijk deskundige vervolgens concludeerde dat die betrokkene verdergaand beperkt moest worden geacht.
4.3.
Nu er geen twijfel bestaat over de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover door het UWV aangevochten, moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Hieruit volgt ook dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D.S. Barthel