Uitspraak
19 777 ZW
PROCESVERLOOP
mr. M.W.L. Clemens.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van appellant in verband met ziekengeld dat door zijn ex-werkgever, die eigenrisicodrager is, moet worden betaald op grond van de Ziektewet. Appellant was in dienst bij een BV en heeft zich op 29 juli 2017 ziek gemeld. Na een korte periode van herstel heeft hij zich opnieuw ziek gemeld op 22 augustus 2017. Het Uwv heeft bij besluit van 9 april 2018 het dagloon vastgesteld op € 115,14, waarbij het Uwv 29 juli 2017 als eerste ziektedag heeft genomen en een referteperiode heeft vastgesteld van 10 oktober 2016 tot en met 18 juni 2017. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant is van mening dat de ziekmelding op 29 juli 2017 niet gerelateerd is aan de ziekmelding op 22 augustus 2017 en dat er geen reden is om de tijdvakken van ongeschiktheid samen te tellen. Het Uwv heeft echter betoogd dat de samentelling van tijdvakken op basis van artikel 29, vijfde lid, van de ZW alleen van toepassing is als de ongeschiktheid voortvloeit uit dezelfde oorzaak, wat in dit geval niet aan de orde is.
De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het Uwv de referteperiode correct heeft vastgesteld en dat de samentelling van tijdvakken van ongeschiktheid tot werken gerechtvaardigd is. De Raad heeft ook geoordeeld dat de door appellant aangevoerde argumenten over de onredelijkheid van de niet-toerekening van de achteraf betaalde onregelmatigheidstoeslag niet opgaan, aangezien de wet geen ruimte biedt voor afwijkingen in dit geval. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellant is afgewezen.