Op 8 oktober 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellanten tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de herziening van ouderdomspensioenen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor appellanten die sinds april 2002 niet meer samenwonen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de uitbetaling van hun ouderdomspensioenen per 1 september 2018 herzien naar dat voor gehuwde pensioengerechtigden, omdat zij van mening was dat appellanten niet duurzaam gescheiden leefden. Appellanten stelden dat zij wel degelijk duurzaam gescheiden leven, maar de Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden niet voldoende waren om dit te onderbouwen. De Raad concludeerde dat er sprake was van een grote mate van financiële verstrengeling en dat appellanten regelmatig contact hadden, wat tegen de stelling van duurzaam gescheiden leven pleit. De rechtbank had eerder de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de Svb terecht het ouderdomspensioen had herzien en dat appellanten geen recht hadden op een ouderdomspensioen voor ongehuwde pensioengerechtigden.