Uitspraak
19.2371 WAO
.Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Roy van Zuydewijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 16 april 2019. Het Uwv had het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat het Uwv niet op de juiste wijze uitvoering had gegeven aan een eerdere uitspraak van 31 mei 2018. In die uitspraak was bepaald dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen over de gezondheidstoestand van appellant in 2013. De Raad constateerde dat het Uwv pas in beroep het onderzoek naar de gezondheidstoestand van appellant had uitgevoerd, wat leidde tot een gebrek in het bestreden besluit. Dit gebrek werd echter gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat aannemelijk was dat appellant hierdoor niet was benadeeld.
De Raad oordeelde verder dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, omdat de besluitvorming onzorgvuldig was geweest. Appellant had ook schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de Raad werd toegewezen. De Raad concludeerde dat de redelijke termijn met bijna 26 maanden was overschreden, wat volledig voor rekening van het Uwv kwam. De Raad wees het verzoek om een dwangsom af, omdat appellant het Uwv niet schriftelijk in gebreke had gesteld. De uitspraak eindigde met de veroordeling van het Uwv tot betaling van € 2.500,- aan appellant als schadevergoeding en de veroordeling in de proceskosten tot een bedrag van € 1.312,50.