ECLI:NL:CRVB:2019:2241
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Weigering herziening WAO-uitkering na toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 2004 een WAO-uitkering ontving, had zich na een hartinfarct in maart 2017 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter de uitkering na vier weken te herzien, omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet binnen vijf jaar na de toekenning van de uitkering was ingetreden. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelde dat de appellant niet kon terugvallen op een wachttijd van vier weken, maar dat er een wachttijd van 104 weken gold. Dit was gebaseerd op de wetgeving die stelt dat herziening van de uitkering pas kan plaatsvinden als de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd. De Raad benadrukte dat de herbeoordeling in 2007 niet als een herziening kon worden beschouwd, en dat de appellant niet kon stellen dat het Uwv ten onrechte een beoordeling in 2012 had achterwege gelaten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.