ECLI:NL:CRVB:2020:229
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.N.A. Bootsma
- G.M.G. Hink
- P.J. Huisman
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van gezinsbijstand na ontvangen erfenis en de proportionaliteit daarvan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de terugvordering van gezinsbijstand door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, nadat appellante een erfenis had ontvangen van € 40.836,- van haar overleden tante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de terugvordering van de bijstand van € 22.660,05 over de periode van 2 april 2015 tot en met 31 december 2016 terecht was. Appellante was van mening dat de terugvordering disproportioneel was en dat het college rekening had moeten houden met een interingsnorm van anderhalf keer de bijstandsnorm. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering niet disproportioneel was, gezien de hoogte van de ontvangen erfenis in vergelijking met het teruggevorderde bedrag. De Raad stelde dat het college niet verplicht was om de interingsnorm toe te passen en dat de terugvordering volledig kon plaatsvinden, ook al ontving appellante samen met haar schoondochter gezinsbijstand. De Raad wees het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af, en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en de griffier was verhinderd te ondertekenen.