ECLI:NL:CRVB:2020:2272
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling ingezetenschap en duurzame band met Nederland in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant, geboren in Marokko en met de Nederlandse nationaliteit, op de peildata van het derde kwartaal van 2016 tot en met het eerste kwartaal van 2017 als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, omdat hij sinds zijn huwelijk in 2013 het grootste deel van het jaar in Marokko verbleef bij zijn vrouw en kinderen. Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en had een inschrijving in de basisregistratie personen, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om een duurzame band met Nederland aan te nemen.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat de Svb terecht had geconcludeerd dat appellant vanaf 6 januari 2017 niet meer in Nederland woonde. De Raad benadrukte dat de beoordeling van ingezetenschap afhankelijk is van de feiten en omstandigheden die een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland aantonen. Appellant had aangevoerd dat zijn verblijf in Marokko tijdelijk was en dat hij de intentie had om met zijn gezin in Nederland te wonen, maar de Raad oordeelde dat deze intentie op zichzelf onvoldoende was om ingezetenschap aan te nemen.
De Raad concludeerde dat appellant op de peildata niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt, omdat hij niet voldeed aan de criteria van de Algemene Kinderbijslagwet. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.