Uitspraak
Geding 19/1705 AOW
27 maart 2009 komt volgens appellant geen betekenis toe. Daarnaast kon appellant niet weten dat de Rijnvarendenovereenkomst met terugwerkende kracht zou worden ingevoerd. De Svb heeft de procedureregels van Vo 987/2009 niet nageleefd. De Svb heeft ten onrechte niet meegewogen dat appellant het hoger beroep in de fiscale procedure heeft ingetrokken om in aanmerking te komen voor regularisatie en dat er tussen hem en zijn werkgever een nettoloon afspraak gold. Ook heeft de Svb in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld.
Geding 19/2706 AOW en 19/2708 AOW
11 augustus 2017 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
1 mei 2010 was appellant als Rijnvarende werkzaam in dienst van [naam onderneming 1] S.A., vanaf
1 mei 2010 van [naam onderneming 2] S.A., beide ondernemingen waren gevestigd in Luxemburg.
Periode 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010
artikel 1, onderdeel e, van het Rijnvarendenverdrag was de minister aan te merken als de voor Nederland bevoegde autoriteit. De minister heeft de Svb bij artikel 2 van de Regeling mandaat, volmacht en machtiging internationale taken Sociale verzekeringsbank van
27 september 2018, Stcrt. 2018, 56044 (Regeling) met terugwerkende kracht tot en met
1 januari 1998 machtiging en volmacht verleend om, kort gezegd, indien en voor zover een internationale regeling daartoe de bevoegdheid toewijst aan de minister als bevoegde autoriteit, deze taken in naam van de minister uit te oefenen. Hieruit volgt dat het besluit van 5 juni 2013 bevoegd is genomen. Nu appellant opnieuw heeft verzocht om over deze periode een regularisatie overeenkomst te sluiten, dient - anders dan appellant heeft betoogd - dit verzoek opgevat te worden als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.