ECLI:NL:CRVB:2020:2099
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens vervallen procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.G. Groen, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de aan hem toegekende Ziektewet (ZW) uitkering over een bepaalde periode ten onrechte was verleend. Het Uwv had eerder besloten om de uitkering stop te zetten en had het bezwaar van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 24 oktober 2019 was de appellant niet verschenen, maar het Uwv was vertegenwoordigd door mr. I. van Riet. Na de zitting heeft het Uwv aan de Raad meegedeeld dat het, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak, afzag van terugvordering van de onterecht betaalde ZW-uitkering. Dit leidde tot de vraag of de appellant nog procesbelang had bij het hoger beroep, aangezien de uitkomst niet meer tot een financieel gunstiger resultaat kon leiden.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv had aangegeven niet te zullen terugvorderen, waardoor de appellant geen belang meer had bij een oordeel over de rechtmatigheid van de intrekking van de uitkering. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen procesbelang meer was. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende procesbelang in hoger beroep en dat een louter principieel belang niet voldoende is voor ontvankelijkheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.