ECLI:NL:CRVB:2019:4324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
17/6344 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als machineoperator werkzaam was, was sinds 24 maart 2015 arbeidsongeschikt door een bedrijfsongeval en psychische klachten. Hij ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) en kreeg per 5 september 2019 een WIA-uitkering toegekend, met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om het ziekengeld te beëindigen gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. In hoger beroep stelde appellant dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen te licht hadden ingeschat en dat hij de resterende functies niet kon vervullen. Het Uwv verweerde zich met rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen.

De Raad beoordeelde of appellant voldoende procesbelang had bij een inhoudelijk oordeel. Het bleek dat de uitkomst van het hoger beroep voor appellant niet tot een gunstiger resultaat kon leiden, aangezien hij al een WIA-uitkering ontving. De Raad concludeerde dat appellant geen belang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, waardoor het niet-ontvankelijk werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6344 ZW

Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 september 2017, 16/7321 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Broekhuizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als machineoperator. Op 24 maart 2015 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen met klachten aan de rechterhand en rechteronderarm als gevolg van een bedrijfsongeval. Appellant heeft nadien psychische klachten gekregen. Zijn dienstverband is op 17 maart 2016 beëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst. Appellant kan zijn eigen werk niet meer verrichten, maar volgens het Uwv met gangbare arbeid nog wel 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft daarom met ingang van 1 oktober 2016 het ziekengeld beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de instandlating van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit aangevochten. Appellant heeft herhaald dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen te licht hebben ingeschat en dat hij de resterende geselecteerde functies niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep moet eerst ambtshalve de vraag worden beantwoord of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het maken van het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Van de Raad kan in een geval waarin de uitkomst van het (hoger) beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 19 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2892, en 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874).
4.3.
Gebleken is dat appellant met ingang van 7 september 2017 opnieuw arbeidsongeschikt is geacht in de zin van de ZW. Aan hem is in verband daarmee over de maximale wettelijke termijn ziekengeld verstrekt. Per 5 september 2019 is hem een WIA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
4.4.
Ter zitting is met partijen uitvoerig besproken wat appellant met zijn hoger beroep zou kunnen bereiken. Zoals van de zijde van appellant is beaamd, kan de uitkomst van het hoger beroep voor hem niet tot een financieel of anderszins gunstiger resultaat leiden. Een principekwestie rechtvaardigt ook geen inhoudelijke beoordeling. Appellant heeft daarom geen belang bij een beoordeling van zijn hoger beroep.
4.5.
Wat in 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep
niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat appellant geen procesbelang heeft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en D. Hardonk-Prins en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M. Graveland