ECLI:NL:CRVB:2020:209
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting op AOW-pensioen wegens niet verzekerde jaren en de definitieve status van ingezetenschap na vertrek naar het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting op het AOW-pensioen van appellante, die sinds haar vertrek naar de Verenigde Staten in 1985 niet als ingezetene van Nederland werd aangemerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had een korting van 54% toegepast op het AOW-pensioen van appellante wegens 27 niet verzekerde jaren. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat haar vertrek naar de VS niet definitief was en dat zij verzekerd was gebleven voor de AOW. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat appellante geen duurzame band met Nederland had behouden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het vertrek van appellante naar de VS in augustus 1985 niet direct als definitief kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat appellante na haar afstuderen op 14 februari 1988 niet langer als ingezetene kon worden aangemerkt, omdat zij ervoor had gekozen niet terug te keren naar Nederland. De Raad oordeelde dat de Svb appellante ten onrechte niet verzekerd had geacht over de periode van 18 augustus 1985 tot 14 februari 1988. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de Svb werd opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad.
De uitspraak benadrukt het belang van de definitieve status van ingezetenschap en de voorwaarden waaronder iemand als ingezetene wordt aangemerkt in het kader van de AOW. De Raad heeft ook bepaald dat de Svb het griffierecht van appellante moet vergoeden.