ECLI:NL:CRVB:2020:208
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van ingezetenschap en verzekering op grond van de Wet langdurige zorg na terugkeer naar Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant, die van Turkije naar Nederland was teruggekeerd, in de periode van 16 april 2013 tot 1 juli 2015 als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt en derhalve verzekerd was op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellant had eerder een verzoek om remigratievoorzieningen ingediend, dat was afgewezen omdat hij zijn hoofdverblijf niet in Nederland had. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het oordeel over het ingezetenschap van appellant had beperkt tot de periode na het besluit van 19 januari 2015. De Raad concludeerde dat appellant in de relevante periode geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, mede gezien zijn eerdere vertrek naar Turkije en de aanvraag voor remigratievoorzieningen. De Svb had appellant terecht niet als verzekerd aangemerkt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat appellant had kunnen weten dat het eerdere besluit van 15 januari 2015 onjuist was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden.