ECLI:NL:CRVB:2020:2031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
19/4565 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake disciplinaire straf en ontslag van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 20 december 2018. Verzoeker, een ambtenaar bij de gemeente Den Helder, had om herziening verzocht na een vrijspraak door het Gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2019. De Raad oordeelde dat niet aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was voldaan. De Raad stelde vast dat de relevante processen-verbaal, waaronder die van collega N, al voor de eerdere uitspraak bij verzoeker bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn, waardoor niet aan de voorwaarde onder b was voldaan. Daarnaast was het arrest van het hof van na de uitspraak van de Raad, wat betekende dat ook niet aan de voorwaarde onder a was voldaan. De Raad herhaalde zijn vaste rechtspraak dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of de juistheid van de eerdere uitspraak. Uiteindelijk werd het verzoek om herziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

19.4565 AW

Datum uitspraak: 27 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 december 2018, 18/779 AW en 18/2088 AW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. L. van Dijk verzocht om herziening van de hiervoor vermelde uitspraak van de Raad van 20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4179.
Namens het college heeft mr. L.M. Burger, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het college heeft desgevraagd toestemming verleend om zonder zitting uitspraak te doen en van verzoeker is geen reactie ontvangen, waarna de Raad bij brief van 17 juli 2020 met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heeft gesloten.
Verzoeker heeft bij brief van 22 juli 2020 een nadere toelichting op het verzoek ingezonden. De Raad heeft, onder verwijzing naar de brief van 17 juli 2020, aan verzoeker meegedeeld dat van de brief van 22 juli 2020 geen kennis meer kan worden genomen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker was aangesteld bij de gemeente Den Helder, laatstelijk in de functie van [naam functie] Hij was beëdigd als [naam functie].
1.2.
Verzoeker is bij besluit van 21 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
5 september 2016, per direct de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. De rechtbank Noord-Holland heeft bij uitspraak van 22 december 2017 het beroep tegen het besluit van 5 september 2016 ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van 20 december 2018, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2. Verzoeker heeft op de hierna vermelde gronden om herziening van de uitspraak van de Raad verzocht.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam (hof) van 1 februari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:274, is hij vrijgesproken van opzettelijke schending van het ambtsgeheim. De uitspraak van de Raad van 20 december 2018 is onverenigbaar met dit arrest. Aan de drie cumulatieve vereisten van artikel 8:119 van de Awb is voldaan. Het arrest van het hof is gebaseerd op de processen-verbaal van bevindingen, in het bijzonder op het proces-verbaal van collega N. Dat proces-verbaal dateert van vóór de uitspraak van de Raad, zodat aan de voorwaarde onder a is voldaan. De vrijspraak van het hof dateert van na de uitspraak van de Raad, zodat ook is voldaan aan de voorwaarde onder b. Als de Raad eerder van het arrest van het hof op de hoogte was geweest, is zeer aannemelijk dat tot een ander oordeel was gekomen. Daarmee is ook aan de voorwaarde onder c voldaan.
3.3.
De Raad is, met het college en anders dan verzoeker, van oordeel dat niet aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb is voldaan. De
processen-verbaal, waaronder die van N, waren al voor de uitspraak van de Raad bij verzoeker bekend dan wel hadden bij hem redelijkerwijs bekend kunnen zijn. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde onder b. Het arrest van het hof is van na de uitspraak van de Raad, zodat niet aan de voorwaarde onder a is voldaan. Overigens is evenmin aan de voorwaarde onder c voldaan, nu de vier gedragingen, waarvan de Raad heeft geoordeeld dat die terecht aan het strafontslag ten grondslag zijn gelegd, in zowel feitelijk als juridisch opzicht in relevante mate verschillen van hetgeen hem strafrechtelijk ten laste is gelegd en waarvan het hof hem heeft vrijgesproken. De Raad herhaalt tot slot zijn vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 5 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:319) dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.4.
Uit 3.3 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2020.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) E.M. Welling