ECLI:NL:CRVB:2018:4179
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wegens schending van het ambtsgeheim door een ambtenaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, een ambtenaar, was ontslagen wegens plichtsverzuim, specifiek de schending van het ambtsgeheim. De appellant had in 2015 en 2016 contact gehad met een verdachte in een strafrechtelijk onderzoek, wat leidde tot de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de straf niet onevenredig was, gezien de ernst van de gedragingen van de appellant. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn verklaringen onder druk waren afgelegd en dat hij niet de intentie had om het onderzoek te frustreren. De Raad oordeelde echter dat de verklaringen helder waren en dat de appellant op de hoogte was van de noodzaak tot geheimhouding. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het ontslag werd gehandhaafd. De Raad benadrukte dat hoge eisen van integriteit en verantwoordelijkheid aan ambtenaren in deze functie worden gesteld, en dat de aard van de verweten gedragingen het onvoorwaardelijk ontslag rechtvaardigde.