Uitspraak
18.4425 WAJONG
OVERWEGINGEN
BESLISSING
A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2020.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die sinds 2004 een Wajong-uitkering ontvangt, was het niet eens met de verlaging van zijn uitkering door het Uwv van 75% naar 70% van het minimumloon, die inging op 1 januari 2018. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. Appellant voerde aan dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat hij niet lichamelijk was onderzocht.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het oordeel van het Uwv volgde. Het ontbreken van een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts was niet op zichzelf voldoende om te concluderen dat het onderzoek onzorgvuldig was. De Raad bevestigde dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten te onderbouwen en dat er geen belemmeringen waren bij het aanleveren van bewijs. De Raad concludeerde dat appellant beschikte over basale werknemersvaardigheden en in staat was om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De verlaging van de Wajong-uitkering werd daarom als terecht beoordeeld.
De Raad oordeelde verder dat, hoewel appellant niet was gehoord in bezwaar, dit gebrek niet tot benadeling had geleid, aangezien hij in beroep zijn bezwaren had kunnen toelichten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.