Op 6 augustus 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de herziening van het AOW-pensioen van appellante na haar huwelijk. Appellante, die sinds februari 2011 een ongehuwdenpensioen ontving, trouwde in 2017 na een tienjarige latrelatie. Na melding van het huwelijk herzag de Sociale Verzekeringsbank (Svb) haar pensioen naar dat van een gehuwde. Appellante stelde dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot en dat de Svb haar niet correct had voorgelicht over de gevolgen van haar huwelijk voor haar pensioen.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen ondubbelzinnige feiten waren die erop wezen dat appellante en haar echtgenoot duurzaam gescheiden leefden. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat de intentie van echtgenoten om samen te leven na het huwelijk doorgaans aanwezig is, en dat de feitelijke omstandigheden in dit geval niet wezenlijk afweken van die verwachting. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had aangenomen dat appellante en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden, en dat de informatievoorziening door de Svb voldoende was geweest.
De uitspraak benadrukt de juridische definitie van duurzaam gescheiden leven en de voorwaarden waaronder dit kan worden aangenomen. De Raad bevestigde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, met P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2020.