ECLI:NL:CRVB:2018:3426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
17/1562 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen naar gehuwd pensioen en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het AOW-pensioen van appellante. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had het AOW-pensioen van appellante, dat aanvankelijk was toegekend voor een ongehuwde, herzien naar een pensioen voor een gehuwde, nadat appellante een geregistreerd partnerschap was aangegaan. De Svb stelde dat appellante en haar partner niet duurzaam gescheiden leven, zoals bedoeld in de AOW-wetgeving. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat zij en haar partner wel degelijk duurzaam gescheiden leven, ondanks hun geregistreerd partnerschap. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante en haar partner niet duurzaam gescheiden leven. De Raad baseerde zich op de feiten dat zij elkaar regelmatig zien, samen activiteiten ondernemen en een affectieve relatie hebben, wat niet in lijn is met de definitie van duurzaam gescheiden leven. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak die vergelijkbare situaties behandelde en concludeerde dat de Svb terecht het AOW-pensioen had herzien. Appellante voerde aan dat de regelgeving verouderd is, maar de Raad oordeelde dat dit niet afdoet aan de geldende wetgeving.

Uitspraak

17.1562 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 januari 2017, 16/1315 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 25 oktober 2018
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Appellante is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Svb heeft aan appellante met ingang van december 2009 op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) een pensioen voor een ongehuwde toegekend. Op 30 september 2015 is appellante een geregistreerd partnerschap aangegaan met [naam partner]. Bij besluit van 8 oktober 2015 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellante herzien naar een pensioen voor een gehuwde.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 15 januari 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb appellantes bezwaar tegen het besluit van 8 oktober 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft appellantes beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen, waarbij appellante is aangeduid als eiseres en de Svb als verweerder.
“4.1. In artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW is bepaald dat de als partner
geregistreerde wordt gelijkgesteld met een gehuwde. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, wordt als ongehuwde mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij is gehuwd.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is van
duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap - zoals in dit geval - de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan en voor elkaar zorg te dragen, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum of datum van het geregistreerd partnerschap van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO6231.
4.3.
Van een uitzonderingssituatie als hiervoor bedoeld is in dit geval geen sprake. In de procedure en ter zitting is het volgende naar voren gekomen. Eiseres en haar partner hebben elkaar 20 jaar geleden leren kennen en zij hebben altijd een LAT-relatie onderhouden. Zij hebben altijd separaat gewoond, zijn niet van plan om te gaan samenwonen en hebben gescheiden financiën. Wel hebben zij de sleutel van elkaars woning. Zij zien elkaar twee keer per week en koken en eten dan samen. Ook maken ze samen uitstapjes en gaan ze samen twee keer per jaar op vakantie. Soms gaan ze gezamenlijk op bezoek of ontvangen bezoek. Aanleiding voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap is gelegen in de fiscale sfeer.
4.4.
Uit de onder 4.3 genoemde feiten en omstandigheden blijkt niet ondubbelzinnig dat
eiseres en haar partner duurzaam gescheiden leven. Zij gaan twee keer per jaar samen op
vakantie, zij bezoeken elkaar gemiddeld twee keer per week en zij maken met enige
regelmaat uitstapjes. In deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat eiseres en haar
partner een eigen leven leiden als waren zij niet gehuwd. De situatie is vergelijkbaar met die in de uitspraken van 6 november 2015, ECLI:NL:2015:4033, 25 mei 2012,
ECLI:NL:CRVB:2012:BW7183, en van 24 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1362 en van 4 november 2016, ECLI:NLCRVB:2016:4212. Verder kan worden verwezén naar het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 1973, ECLI:NL:HR:AX4758.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt
heeft gesteld dat eiseres en haar partner niet duurzaam gescheiden leven van elkaar als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Verweerder heeft het AOW-pensioen van eiseres van ook terecht herzien naar een pensioen voor een gehuwde.”
3. In hoger beroep heeft appellante in essentie herhaald wat zij eerder naar voren heeft gebracht. Zij heeft erop gewezen dat zij en de heer [naam partner] een eigen woning hebben, dat hun financiën gescheiden zijn en dat zij een eigen sociaal en professioneel leven leiden. Zij ondernemen gezamenlijk activiteiten, maar dat doen zij ook met anderen. Zij hebben een affectieve relatie, waarbij zij duurzaam gescheiden leven, aldus appellante.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen. In die overwegingen is weergegeven op welke wijze in de rechtspraak inhoud is gegeven aan het begrip duurzaam gescheiden leven. Er zijn diverse uitspraken van de Raad en een arrest van de Hoge Raad genoemd waarin in een vergelijkbare situatie als hier aan de orde is geoordeeld dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. In het verweerschrift in hoger beroep heeft de Svb nog gewezen op uitspraken van de Raad van 13 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:172, en van 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:875. Ook die uitspraken hebben betrekking op situaties die overeenkomen met die van appellante en de heer [naam partner]. Ook in die uitspraken is geoordeeld dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.2.
Naar het oordeel van appellante is de regelgeving achterhaald. Het zou mogelijk moeten zijn dat mensen een juridische relatie aangaan opdat een vertrouwd persoon beslissingen kan nemen wanneer men zorg nodig heeft, euthanasie wenst en dergelijke. Dit neemt echter niet weg wat nu in de wetgeving is vastgelegd over het huwelijk en het daarmee gelijkgestelde geregistreerde partnerschap. Appellantes bezwaar komt erop neer dat zij het met die wetgeving niet eens is.
4.3.
Op grond van het onder 4.1 en 4.2 overwogene wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) Y. Azirar
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over duurzaam gescheiden leven.

OS