ECLI:NL:CRVB:2015:4033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
13-6832 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van bezwaar tegen AOW-uitkering en de beoordeling van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking van een bezwaar door betrokkene tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank, waarbij aan hem een AOW-uitkering was toegekend. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar trok dit bezwaar op 19 november 2012 in. Op 1 december 2012 diende hij echter opnieuw bezwaar in, wat de vraag opriep of dit bezwaar ontvankelijk was. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ontvankelijk was, omdat de intrekking van het bezwaar binnen de bezwaartermijn had plaatsgevonden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel, waarbij werd opgemerkt dat de Algemene wet bestuursrecht niet uitsluit dat een opnieuw ingediend bezwaar binnen de bezwaartermijn ontvankelijk is, zelfs na een eerdere intrekking.

Daarnaast werd in de uitspraak de vraag behandeld of betrokkene en zijn partner duurzaam gescheiden leven. De Raad oordeelde dat niet ondubbelzinnig kon worden vastgesteld dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven, ondanks dat betrokkene en zijn partner op verschillende adressen wonen en beperkte contacten hebben. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak en concludeerde dat de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat betrokkene en zijn partner als gescheiden konden worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

13/6832 AOW
Datum uitspraak: 6 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 december 2013, 13/1797 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant is in hoger beroep gekomen.
Namens betrokkene heeft mr. R. Veerkamp, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft appellant aan betrokkene per 14 april 2013 een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van het maximale AOW-bedrag voor iemand die gehuwd is of samenwoont.
1.2.
Betrokkene heeft op 6 november 2012 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
22 oktober 2012. Appellant heeft gesteld dat hij weliswaar op 19 juni 2006 een geregistreerd partnerschap is aangegaan, maar dat zijn partner en hij ieder een eigen huishouding voeren, zodat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
1.3.
Op 19 november 2012 heeft betrokkene zijn bezwaar ingetrokken. Op 1 december 2012 heeft hij appellant bericht dat hij alsnog bezwaar aantekent.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 4 maart 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard. Naar het oordeel van appellant is niet ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden gebleken dat betrokkene duurzaam gescheiden leeft.
2.1.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat met de intrekking van het bezwaar het besluit van 22 oktober 2012 rechtens onaantastbaar is geworden. Het bezwaar had niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
2.2.
Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat het op 1 december 2012 ingestelde bezwaar ontvankelijk is, nu dit binnen de bezwaartermijn viel. Verder heeft betrokkene wederom aangevoerd dat hij en zijn partner duurzaam gescheiden leven.
2.3.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het op 1 december 2012 ingestelde bezwaar ontvankelijk is. Zij heeft daartoe overwogen dat in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is bepaald en ook uit het systeem van die wet niet volgt, dat indien een bezwaar wordt ingetrokken, een opnieuw door dezelfde bezwaarmaker binnen de bezwaartermijn tegen hetzelfde besluit ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat appellant en zijn partner duurzaam gescheiden leven. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellant en zijn partner in beperkte mate contacten onderhouden, dat geen sprake is van financiële verstrengeling en dat zij elkaar niet verzorgen bij ziekte. Van een gezamenlijke vriendenkring is geen sprake.
3. In hoger beroep hebben partijen hun eerder ingenomen standpunten herhaald.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het in strijd zou zijn met de systematiek van de Awb als na de schriftelijke intrekking van het bezwaar zoals voorzien in artikel 6:21 van die wet, opnieuw bezwaar zou kunnen worden ingesteld. Uit die systematiek vloeit volgens appellant voort dat het primaire besluit door de intrekking van het bezwaar rechtens onaantastbaar wordt. Appellant heeft gewezen op uitspraken van diverse rechterlijke instanties waarin wordt vastgesteld dat na intrekking van het bezwaar het besluit waartegen dat bezwaar zich richtte, vaststaat.
4.3.
Zoals appellant zelf al heeft vermeld, was in de uitspraken waarnaar hij heeft verwezen, sprake van een intrekking van het bezwaar na afloop van de bezwaartermijn. Over de intrekking van een bezwaar binnen de bezwaartermijn waarna opnieuw bezwaar wordt ingesteld, is daarin geen oordeel gegeven. Gewezen kan worden op de uitspraak van de Raad van 18 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1014, over de intrekking van hoger beroep. In die situatie is artikel 6:21 van de Awb ingevolge artikel 6:24 van die wet van overeenkomstige toepassing. In genoemde uitspraak is overwogen:
“Behoudens in de gevallen waarin de intrekking van het hoger beroep onbevoegdelijk is afgegeven dan wel de intrekking binnen de hoger beroepstermijn wordt herroepen, kan een eenmaal ingetrokken hoger beroep niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij er sprake zou zijn van een wilsgebrek.”
In deze formulering ligt besloten dat een uitzondering geldt indien de herroeping van de intrekking van (in het voorliggende geval) het bezwaar plaats vindt binnen de bezwaartermijn. Nu de bezwaartermijn van openbare orde is, kan de betrokkene niet het recht worden ontzegd binnen die termijn opnieuw bezwaar in te stellen. Wat appellant heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het door betrokkene op 1 december 2012 opnieuw ingestelde bezwaar ontvankelijk was. Het hoger beroep slaagt in zoverre niet.
4.4.
Het hoger beroep van appellant slaagt wel voor zover dit het oordeel van de rechtbank over het duurzaam gescheiden leven betreft. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Voorts heeft de Raad in zijn rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO6231.
4.5.
Van een uitzonderingssituatie als hiervoor bedoeld is in dit geval geen sprake. Op het formulier ‘Onderzoek duurzaam gescheiden leven’ heeft betrokkene het volgende vermeld. Hij en zijn partner wonen op verschillende adressen en overwegen niet te gaan samenwonen omdat het hen zo bevalt. Zij zien elkaar gemiddeld drie maal per maand en gaan eens per jaar samen op vakantie. Zij maken soms samen een wandeling of een motortochtje. Zij verzorgen elkaar niet bij ziekte en hun financiën zijn gescheiden. In de procedure is verder naar voren gekomen dat betrokkene zijn partner al lang kent en dat zij in het verleden een affectieve relatie hebben gehad. Aanleiding voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap was dat betrokkenes vader ziek werd en zelf niet meer in staat was om beslissingen te nemen. Dat gaf veel onrust in de familie. Betrokkene wilde daarom iemand aanwijzen die beslissingen kon nemen indien hij daartoe door ziekte niet meer in staat was. Dit was de reden voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap. Veel kennissen zijn er niet van op de hoogte dat betrokkene een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Alleen binnen een nauwe kring van familie en vrienden is dit bekend.
4.6.
Uit de onder 4.5 genoemde feiten en omstandigheden blijkt niet ondubbelzinnig dat appellant en zijn partner duurzaam gescheiden leven. Zij zien elkaar regelmatig en gaan eens per jaar op vakantie. In deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat appellant en zijn partner een eigen leven leiden als waren zij niet gehuwd. De situatie is vergelijkbaar met die in de uitspraken van 25 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7183, en van 24 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1362. Verder kan worden verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 1973, ECLI:NL:HR:AX4758.
4.7.
Het onder 4.2 tot en met 4.6 overwogen voert tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) N. van Rooijen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.

TM