ECLI:NL:CRVB:2020:168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vraag of appellant als werknemer kan worden aangemerkt in relatie tot [naam B.V.]
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin werd geoordeeld dat appellant geen werknemer was in de zin van de Werkloosheidswet (WW) ten opzichte van [naam B.V.]. Appellant was vanaf 12 maart 2009 werkzaam bij [naam B.V.] Vastgoed B.V., maar er was geen rechtsgeldige benoeming als statutair bestuurder per 13 februari 2014. De rechtbank concludeerde dat er geen gezagsverhouding bestond tussen appellant en [naam B.V.], wat essentieel is voor de kwalificatie als werknemer. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant ten onrechte een faillissementsuitkering had ontvangen, omdat hij geen werknemer was in de zin van de WW. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat er wel degelijk sprake was van een gezagsverhouding, maar de Raad oordeelde dat het Uwv in zijn bewijslast was geslaagd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet met objectief bewijs had aangetoond dat het standpunt van het Uwv onjuist was. De Raad concludeerde dat de feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang voldoende steun boden voor het standpunt van het Uwv dat er geen privaatrechtelijk dienstverband was tussen appellant en [naam B.V.]. De uitspraak werd gedaan op 24 januari 2020.