ECLI:NL:CRVB:2020:1567
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering en bestuurlijke boete wegens niet voldoen aan woonvoorwaarden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die sinds 27 oktober 2016 ingeschreven stond op een bepaald adres in de basisregistratie personen (brp), ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) als uitwonende studerende. Echter, na een huisbezoek op 10 april 2018, uitgevoerd door controleurs in opdracht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, werd vastgesteld dat appellante niet op het brp-adres woonde. Dit leidde tot een herziening van de studiefinanciering en een terugvordering van € 4.161,94, alsook een bestuurlijke boete van € 1.249,46 wegens het niet voldoen aan de voorwaarden van feitelijke bewoning.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het rapport van het huisbezoek voldoende bewijs bood voor de conclusie dat appellante niet op het brp-adres woonde. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het rapport niet voldeed aan de eisen en dat er afdoende verklaringen waren voor het ontbreken van haar spullen op het adres. De Raad oordeelde echter dat de minister aannemelijk had gemaakt dat appellante ten tijde van het huisbezoek niet op het brp-adres woonde, en dat de door appellante aangedragen redenen niet geloofwaardig waren.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor studenten om te voldoen aan de voorwaarden van feitelijke bewoning om in aanmerking te komen voor studiefinanciering, en benadrukt de rol van de minister in het bewijzen van niet-naleving van deze voorwaarden.