ECLI:NL:CRVB:2020:1373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
18/1403 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening van besluiten inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van eerdere besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn Ziektewetuitkering. Appellant had eerder een uitkering ontvangen, maar deze was in januari 2015 ingetrokken omdat het Uwv van mening was dat zijn dienstverband bij een bepaalde B.V. gefingeerd was. Appellant heeft in 2017 verzocht om terug te komen van de eerdere besluiten, onderbouwd met foto’s die volgens hem nieuw bewijs zouden leveren. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en ook in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de door appellant aangevoerde feiten niet als nieuw konden worden aangemerkt. De Raad heeft bevestigd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was voor herziening van de besluiten. De uitspraak van de rechtbank is daarmee bevestigd, en het hoger beroep van appellant is afgewezen.

Uitspraak

18.1403 ZW

Datum uitspraak: 1 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [vestigingsplaats] van 23 februari 2018, 17/7629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is
een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing
van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 januari 2015 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van appellant over de periode van 9 december 2013 tot en met 23 november 2014 ingetrokken. Bij besluit van 27 januari 2015 heeft het Uwv over die periode een bedrag van € 12.272,82 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde ZW-uitkering van appellant teruggevorderd. Uit een onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat het dienstverband van appellant bij [naam B.V] te [vestigingsplaats] ([naam B.V]) gefingeerd was. Daarom was hij niet verzekerd voor de Ziektewet en had hij geen recht op een uitkering.
1.2.
Bij besluit van 21 april 2015 heeft het Uwv, voor zover hier van belang, de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 21 januari 2015 (intrekking) en 27 januari 2015 (terugvordering) ongegrond verklaard.
1.3.
Het beroep van appellant tegen het besluit van 21 april 2015 is door de rechtbank bij uitspraak van 25 augustus 2015 ongegrond verklaard. Die uitspraak, voor zover aangevochten, heeft de Raad bij uitspraak van 7 juni 2017 bevestigd (ECLI:NL:CRVB:2017:2135).
1.4.
Bij brief van 13 juli 2017 heeft appellant aan het Uwv verzocht om terug te komen van zijn besluiten van 21 januari 2015, 27 januari 2015 en 21 april 2015. Appellant heeft een uitdraai van een tweetal foto’s bijgesloten. Hij heeft meegedeeld dat hij zich er ten tijde van het nemen van die besluiten als gevolg van zijn geestelijke toestand niet van bewust was dat hij die foto’s in bezit had. Mede als gevolg van zijn verhuizing stuitte hij op die foto’s, waarop hij met [X.] te zien is. Tijdens een verhoor op 30 maart 2015 heeft [X.] verklaard appellant niet te kennen. Gelet op de bewuste foto’s is dat aantoonbaar onjuist. Appellant wijst er op dat hij op de foto’s dezelfde gestreepte trui draagt als op de foto’s die hij in de hoger-beroepsprocedure tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 augustus 2015 heeft overgelegd.
1.5.
Bij een tweetal besluiten van 17 juli 2017 en een besluit van 18 juli 2017 heeft het Uwv de verzoeken van appellant afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
1.6.
Bij besluit van 23 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 17 juli 2017 en het besluit van 18 juli 2017 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat de overgelegde foto’s niet zien op de periode waarin appellant stelt te hebben gewerkt voor [naam B.V], en derhalve niet als nova aangemerkt kunnen worden met betrekking tot de besluiten waarvan om herziening is verzocht. Subsidiair is het Uwv van mening dat niet gesproken kan worden van nova omdat, indien deze foto’s zich al wel in bezit van appellant zouden hebben bevonden, hij deze foto’s eerder als bezwaar- of beroepsgrond had kunnen aanvoeren. Het Uwv heeft daarbij vermeld dat op verzoek van het Openbaar Ministerie een nader onderzoek heeft plaatsgevonden waarbij [X.] op 18 september 2017 is verhoord. [X.] heeft verklaard dat de foto’s niet in 2013, maar in september 2016 zijn gemaakt en dat deze niet in de schuur van het voormalige bedrijf [A.], maar op een ander adres, het bedrijf van zijn vader, zijn gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht tot de conclusie gekomen dat de door appellant aan zijn herzieningsverzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet zijn aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank heeft overwogen dat niet valt in te zien dat wat door appellant in het herzieningsverzoek (en ook nadien in bezwaar en beroep) naar voren is gebracht, niet al in de bezwaar-, beroeps- of hoger-beroepsprocedure tegen de besluiten van 21 januari 2015, 27 januari 2015 en 21 april 2015 en de uitspraak van de rechtbank van 25 augustus 2015 naar voren had kunnen worden gebracht. De stelling van appellant dat hij als gevolg van zijn geestelijke toestand zich er niet van bewust was dat hij de hier bedoelde foto’s in zijn bezit had en hij deze derhalve niet eerder – dan nadat hij bij zijn verhuizing op de foto’s was gestuit – heeft overgelegd, heeft de rechtbank bij gebreke van een nadere (medische) onderbouwing gepasseerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor herziening. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij zich in een zodanige geestelijke toestand bevond dat hij zich er niet van bewust was dat hij de hier bedoelde foto’s in zijn bezit had, verwezen naar het besluit van het Uwv om hem per 9 december 2013 een ZW-uitkering toe te kennen. Appellant heeft herhaald dat uit de foto’s blijkt dat [X.] hem kent, wat strijdig is met de eerder door [X.] afgelegde verklaring.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Bij uitspraak van de Raad van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van de onder 4.1 genoemde besluiten gewijzigd. Aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv, dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet is gebleken, gevolgd. De door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden volledig onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd. Het enkele feit dat het Uwv appellant aanvankelijk met ingang van 9 december 2013 een ZW-uitkering had toegekend maakt nog zeker niet dat appellant ten tijde van de eerdere bezwaar- en beroepsprocedure om medische redenen niet in staat was te achten om de thans overgelegde foto’s, voor zover die destijds al gemaakt waren, samen met de toen wel verstrekte foto’s over te leggen. Verdere medische gegevens ter onderbouwing van die stelling ontbreken ook in hoger beroep, zodat de Raad de bedoelde stelling evenmin als de rechtbank zal volgen.
4.5.
Uit de uitspraak van de Raad van 27 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5115) volgt dat als het bestreden besluit de onder 4.1, 4.2 en 4.3 beschreven toets doorstaat en het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn, de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel kan komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor dit oordeel.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.M. van de Ven