Uitspraak
OVERWEGINGEN
9 december 2013 is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontving, betwistte de intrekking van zijn uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had geconcludeerd dat appellant in de periode van 13 juli 2013 tot en met 5 december 2013 niet in dienst was van het uitzendbureau, zoals hij had gesteld, maar dat zijn dienstverband gefingeerd was. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Raad onderschreven. De Raad oordeelde dat appellant er niet in was geslaagd om met objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij daadwerkelijk werkzaam was bij het uitzendbureau. De Raad wees erop dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat appellant geen dienstbetrekking had in de relevante periode, en dat de verklaringen van getuigen en de onderzoeksresultaten van het Uwv overtuigend waren. Appellant's beroep op zijn medische situatie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens werd niet gehonoreerd, omdat hij geen medische gegevens had overlegd ter onderbouwing van zijn standpunt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.