In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen een besluit van de korpschef van politie. De appellant had een aanvraag ingediend voor de uitstroomvoorziening 'ontheffing van werkzaamheden/18-maandenregeling' in het kader van de reorganisatie Politiewet 2012. De Raad had eerder, in een uitspraak van 28 februari 2019, de korpschef opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant, waarbij de korpschef de afwijzing van de aanvraag had gehandhaafd. De appellant stelde dat de korpschef het overbezettingscriterium niet stringenter had toegepast, ondanks dat er in eerdere uitspraken was overwogen dat dit criterium leidend was in de toetsing. De Raad concludeerde dat de korpschef er niet in was geslaagd om aannemelijk te maken dat het overbezettingscriterium sinds 1 januari 2015 daadwerkelijk stringenter was toegepast. De Raad oordeelde dat het beroep van de appellant gegrond was en vernietigde het bestreden besluit van de korpschef. De Raad besloot zelf in de zaak te voorzien door het verzoek van de appellant om ontheffing van werkzaamheden in te willigen, en bepaalde dat de korpschef het betaalde griffierecht moest vergoeden.