1.5.Bij besluit van 15 april 2016 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2015 ongegrond verklaard. Appellant heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat (al dan niet) toekenning op grond van de uitvoeringskaders plaatsvindt op basis van overbezetting op korpsniveau. Blijkens de beschikbare landelijke formatie- en bezettingsgegevens is op het taakgebied en op de functieschaal van betrokkene sprake van onderbezetting. Met het oog hierop draagt toekenning van de gevraagde voorziening niet bij aan het reduceren van overbezetting en weegt de (financiële) investering niet op tegen het te behalen rendement voor de organisatie. Met de beschikbare - door betrokkene niet bestreden - gegevens wordt voldoende aangetoond dat sprake is van onderbezetting, aldus appellant.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen (waarbij voor eiser betrokkene moet worden gelezen en voor verweerder appellant):
“8. Gebleken is dat aanvragen om voorzieningen afkomstig uit het domein [Domein] aanvankelijk zonder meer gehonoreerd zijn omdat het bij gebreke van cijfermatige gegevens niet mogelijk was om een toets te verrichten op het al dan niet bestaan van overbezetting. Deze gegevens zijn eind november 2014 alsnog beschikbaar gekomen en verweerder heeft naar zijn zeggen bij het beoordelen van aanvragen om voorzieningen met ingang van 1 januari 2015 (…) ‘stringenter’ getoetst aan het al dan niet bestaan van overbezetting. In april 2015 heeft verweerder besloten tot het niet langer honoreren van aanvragen per 1 juni 2015 in verband met het (nagenoeg) bereikt hebben van de doelstelling van het reduceren van overbezetting. Daarbij is een overgangsregeling vastgesteld, die voor de categorie aanvragen waartoe die van eiser behoort - categorie 2 - (voor zover hier van belang) bepaalt dat deze worden afgehandeld ‘overeenkomstig de uitvoering van de Regeling tot 22 april 2015’.
9. Eiser betwist de door verweerder gestelde stringentere toepassing van het overbezettingscriterium sedert 1 januari 2015. Daarmee stelt eiser, zo begrijpt de rechtbank, dat de beslissing niet is overeenkomstig de in de overgangsregeling genoemde ‘uitvoering van de Regeling tot 22 april 2015’.
10. Eiser heeft ter [Domein] van zijn stelling in beroep een bestand overgelegd met gegevens betreffende deze toepassing. Het gaat hier om het ‘gecomprimeerd bestand toegekende voorzieningen formatie bezetting’. Dit bestand is door
(de gemachtigde van) eiser vervaardigd op basis van hem daarover door verweerder verstrekte gegevens betreffende - voor zover hier van belang - de toekenningen en afwijzingen van de uitstroomvoorzieningen per eenheid sinds 1 januari 2015 tot de datum van het verzoek om informatie, de motivering voor toekenning of afwijzing, de datum van belangstelling en de datum van definitieve aanvraag alsmede de gewenste uitstroomdatum. Eiser ziet in het bestand geen bevestiging van het door verweerder ingenomen standpunt dat er per 1 januari 2015 stringenter toepassing is gegeven aan de Regeling. Immers, zo stelt hij, uit het bestand volgt dat veel verzoeken om toekenning van de door hem gewenste voorziening zijn gehonoreerd ook in gevallen van onderbezetting.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder op de zitting niet anders dan in algemene termen op deze stelling van eiser en diens beroep op het gecomprimeerde bestand en de daarin vervatte gegevens heeft gereageerd. Verweerder heeft in dat verband slechts opgemerkt dat bij toewijzingen ook gekeken werd naar persoonlijke omstandigheden en dat mogelijk ook zaken als gezondheidskwesties een rol hebben gespeeld. Voor zover verweerder tevens heeft opgemerkt dat hij geen gelijke gevallen heeft gezien is de rechtbank niet gebleken dat verweerder deze beoordeling heeft gebaseerd op een onderzoek naar de onderliggende dossiers.
12. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weersproken de stelling van eiser dat de in geding zijnde beslissing niet in overeenstemming is met de wijze van uitvoering van de Regeling vóór 22 april 2015. De beslissing van verweerder kan dan ook wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering op dit punt niet in stand blijven.”
3. Appellant heeft in hoger beroep benadrukt dat het door betrokkene in beroep ingezonden overzicht slechts een algemeen overzicht betreft van toe- respectievelijk afwijzingen in de voorfase. Volgens appellant heeft betrokkene met het door hem ingezonden overzicht veeleer een beroep willen doen op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep treft echter geen doel, nu betrokkene geen concrete vergelijkbare gevallen heeft genoemd. Betrokkene heeft met het door hem ingezonden overzicht verder niet aangetoond dat er sprake is van overbezetting. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan bedoeld overzicht. Er is onvoldoende grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, aldus appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.