2.2.Subsidiair heeft de korpschef het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De korpschef heeft nogmaals toegelicht dat per 1 januari 2015, anders dan in de periode daarvoor, formatieoverzichten beschikbaar waren waardoor vanaf dat moment aan de bezettingsgegevens kon worden getoetst. Daarvoor werden alle aanvragen ingewilligd. In de periode vanaf 1 januari 2015 tot en met 22 april 2015 (categorie 1) zijn de ontvangen definitieve aanvragen gedurende deze maanden beoordeeld op basis van ‘ja, tenzij’, wat inhoudt dat bij een positief advies van de leidinggevende en een uitstroom op 1 januari 2016 positief werd beslist. Echter medio april 2015 bleek dat in het domein ondersteuning de doelstelling was bereikt. Hierop heeft een verdere aanscherping plaatsgevonden door de definitieve aanvragen die na 22 april 2015 (categorie 2) zijn ontvangen te beoordelen op basis van ‘nee, tenzij’, wat inhoudt dat er sprake moet zijn van overbezetting of - zoals in de regeling ook is aangegeven - er in ieder geval een financieel belang voor de organisatie dan wel een persoonlijk belang bij de aanvrager moet zijn gelegen. Volgens de Regeling LSS is een persoonlijk belang bijvoorbeeld een gezondheidsaspect van de aanvrager, dat aanleiding is om de aanvraag ondanks onderbezetting toe te kennen. Een bijzondere situatie was bij de aanvraag van appellant niet aanwezig en evenmin is daarop in de procedure door appellant een beroep gedaan. Daarnaast was er vanuit de organisatie wegens onderbezetting ook geen financieel belang de aanvraag toe te kennen.
3. Appellant heeft op hierna te bespreken gronden beroep ingesteld tegen het bestreden
besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen (17/8250 AW)
4.1.1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
4.1.2.Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan, voor zover hier van belang, het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
4.1.3.Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Op grond van het vijfde lid van dit artikel kan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
4.1.4.Op grond van artikel 8:55c van de Awb stelt de bestuursrechter, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
4.1.5.Op grond van artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Op grond van het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag. In het derde lid is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Uit artikel 7:14 van de Awb volgt dat artikel 4:17 van de Awb ook van toepassing is op een beslissing op bezwaar.
4.1.6.Appellant heeft procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Weliswaar is met het besluit van 29 mei 2018 inmiddels een reëel besluit genomen, maar appellant heeft een belang als bedoeld in artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb, reeds omdat voor toekenning van een dwangsom op grond van artikel 8:55c van de Awb een gegrond beroep noodzakelijk is.
4.1.7.Gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bedroeg de termijn voor het nemen van de oorspronkelijke beslissing op bezwaar, nu geen commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb was ingesteld, zes weken. Indien na vernietiging van een besluit door de bestuursrechter geen termijn voor het nemen van een nieuw besluit is gesteld, moet het bestuursorgaan in beginsel beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het nemen van het vernietigde besluit. Voor het nemen van een nieuw besluit na de vernietiging bij de aangevallen uitspraak gold daarom eveneens een termijn van zes weken, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aangevallen uitspraak, in dit geval 30 januari 2017. Op
24 maart 2017 is de korpschef door appellant in gebreke gesteld. De korpschef is tot
29 mei 2018 in gebreke geweest en heeft daarmee de maximale dwangsom van € 1.260,- verbeurd. Het instellen van hoger beroep door de korpschef doet hieraan niet af, nu dat geen schorsende werking heeft. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit is dus gegrond. De Raad zal bepalen dat de korpschef aan appellant een dwangsom van € 1.260,- verbeurt.
Beroep tegen bestreden besluit van 29 mei 2018 (18/3862 AW)