ECLI:NL:CRVB:2020:1328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
19/4198 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtsbijstand wegens te late indiening

Op 30 juni 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 augustus 2019, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. Appellante had op 14 januari 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van eigen bijdragen rechtsbijstand, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de kosten waren gemaakt voordat de aanvraag was ingediend en niet voldaan was aan de voorwaarde dat de aanvraag binnen twee maanden na het opkomen van de kosten moest worden ingediend.

De Raad overweegt dat volgens vaste rechtspraak geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. Appellante stelde dat de kosten pas op het moment van facturering door haar gemachtigde verschuldigd waren, maar de Raad oordeelt dat de kosten van de eigen bijdrage opkomen op het moment dat de rechtsbijstandsverlener het besluit tot verlening van de toevoeging ontvangt. In dit geval was appellante al op de hoogte van de toevoegingen en eigen bijdragen, omdat de besluiten van de Raad voor Rechtsbijstand rechtstreeks aan haar waren gericht.

Daarnaast voerde appellante aan dat zij in oktober 2018 geen inkomen had en niet wist welke factuur zij als eerste moest betalen. De Raad oordeelt dat het ontbreken van inkomen geen reden is om bijzondere omstandigheden aan te nemen die rechtvaardigen dat bijzondere bijstand wordt verleend. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het hoger beroep af, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4198 PW

Datum uitspraak: 30 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 augustus 2019, 19/1517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Wouters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 14 januari 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van eigen bijdragen rechtsbijstand tot een totaalbedrag van € 588-. Bij haar aanvraag heeft appellante overgelegd een factuur van haar gemachtigde van 10 januari 2019. Verder heeft appellante daarbij overgelegd drie besluiten van de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) van 16 oktober 2018 tot verlening van aangevraagde toevoegingen, waarin eigen bijdragen van appellante zijn vermeld van in totaal € 588,-.
1.2.
Bij besluit van 21 januari 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 februari 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten zijn gemaakt voordat appellante de aanvraag heeft ingediend en dat ook niet is voldaan aan de in het beleid opgenomen voorwaarde dat de aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend binnen twee maanden na het opkomen van de kosten. Volgens het college is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven bijzondere bijstand toe te kennen voor de reeds gemaakte kosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Wet werk en bijstand (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Deze rechtspraak heeft haar gelding behouden na de inwerkingtreding van de artikelen 43 en 44 van de Participatiewet.
4.2.
De aanvraag van 14 januari 2019 is ingediend nadat appellante de besluiten van de RvR van 16 oktober 2018 tot verlening van de aangevraagde toevoegingen heeft ontvangen. Verder is de aanvraag niet ingediend binnen twee maanden nadat appellante deze toevoegingen heeft ontvangen.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat de kosten van de eigen bijdrage zijn opgekomen op het moment dat haar gemachtigde haar volgens een tussen hen gemaakte afspraak de kosten in rekening heeft gebracht en zij pas daarmee de eigen bijdrage verschuldigd werd. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Raad vaker heeft overwogen (uitspraken van 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2715 en 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:986) komen de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand op wanneer de rechtsbijstandsverlener het besluit van de RvR tot verlening van de aangevraagde toevoeging ontvangt. Op deze dag wordt de rechtzoekende geacht op de hoogte te zijn van de toevoeging en de eigen bijdrage, omdat die mede namens hem door de rechtsbijstandsverlener is aangevraagd. In het voorliggende geval kwam appellante zelfs rechtstreeks op de hoogte van de toevoegingen en de eigen bijdragen, omdat de besluiten van de RvR van 16 oktober 2018 rechtsreeks aan haar waren gericht.
4.4.
Appellante heeft verder aangevoerd dat in dit geval reden bestaat wel bijzondere bijstand voor de kosten te verstrekken, omdat zij in oktober 2018 geen inkomen had en zij niet wist welke factuur zij als eerste moest betalen. Dit vormt geen reden om bijzondere omstandigheden aan te nemen. Het ontbreken van inkomsten hoefde namelijk geen belemmering te zijn om de aanvraag voor bijzondere bijstand in te dienen voordat de kosten zouden opkomen of binnen twee maanden nadat deze waren opgekomen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2020.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) S.H.H. Slaats