In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv over haar loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidspercentage heeft behandeld. Appellante, die sinds 2006 arbeidsongeschikt is, heeft in 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 40,43% is vastgesteld. Het Uwv heeft dit percentage later aangepast naar 40,29% na een herbeoordeling door een deskundige. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onterecht de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten en dat er geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad heeft een deskundige ingeschakeld die de medische situatie van appellante heeft beoordeeld en geconcludeerd dat de FML van 16 december 2019 een goed beeld geeft van haar belastbaarheid. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 40,29% heeft vastgesteld, maar dat het verbod van reformatio in peius betekent dat het percentage op 40,43% blijft. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 3.000,- aan appellante. De proceskosten van appellante in hoger beroep zijn vastgesteld op € 3.302,21.