ECLI:NL:CRVB:2020:1145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de vaststelling van een persoonsgebonden budget op nihil en de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), was geconfronteerd met een besluit van het zorgkantoor om het pgb voor het jaar 2013 op nihil vast te stellen en onverschuldigd betaalde voorschotten van € 65.470,57 terug te vorderen. De Raad oordeelde dat appellante niet aan haar bewijslast had voldaan om aan te tonen dat het pgb daadwerkelijk was besteed aan AWBZ-zorg. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verantwoordingsstukken van appellante onvoldoende waren om de verleende zorg aan te tonen, en dat de betalingen aan de zorgverlener niet overeenkwamen met de gedeclareerde zorg. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het zorgkantoor onvoldoende rekening had gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, maar de Raad volgde deze redenering niet. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb op nihil vast te stellen en de voorschotten terug te vorderen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verzekerde voor de verantwoording van het pgb, ook als deze bijgestaan wordt door derden.