ECLI:NL:CRVB:2017:3063
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van een persoonsgebonden budget wegens frauduleuze zorgverlening
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellant is verleend op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant, geboren in 1982, had een pgb van € 50.237,87 ontvangen voor zorgverlening, maar het Zorgkantoor heeft de verantwoording over de besteding van dit budget afgekeurd. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard, omdat appellant onvoldoende verantwoording had ingediend over de besteding van het pgb. Appellant stelde dat hij slachtoffer was van een frauderende zorgverlener, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat dit niet leidde tot een andere beoordeling van de verplichtingen die aan het pgb verbonden zijn.
De Raad bevestigde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en dat appellant verantwoordelijk was voor de verantwoording van de besteding, ook al was dit door een derde uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die appellant aanvoerde niet voldoende waren om te concluderen dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot de terugvordering had kunnen overgaan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 augustus 2017.