ECLI:NL:CRVB:2018:2893
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van een persoonsgebonden budget en terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de vaststelling van een persoonsgebonden budget (pgb) op nihil door CZ Zorgkantoor B.V. en de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten aan appellante. Appellante had een pgb ontvangen voor het jaar 2013, maar het zorgkantoor stelde dit bedrag vast op nihil omdat appellante niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen die aan het pgb waren verbonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en dat appellante niet voldoende had aangetoond dat het pgb daadwerkelijk was besteed aan AWBZ-zorg.
De Raad oordeelt dat appellante niet aan haar bewijslast heeft voldaan. De overgelegde administratie voldeed niet aan de eisen van de Regeling subsidies AWBZ, en de betalingen aan zorgverleners waren niet in overeenstemming met de regelgeving. De Raad bevestigt dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb op nihil vast te stellen en de onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen. De omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals haar kwetsbaarheid en de rol van zorgverlener Quadrant, leiden niet tot een andere conclusie. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.